Home

Nov 4, 2018

EUREKA DE PENSIOENOPLOSSING


Posted by: Ron van Os


In Nederland zijn we al bijna 10 jaar bezig om ons pensioenstelsel te hervormen, maar veel voortgang zit er nog niet in. Wat is het probleem?

-          Ouderen zijn ontevreden, omdat de pensioenaanspraken al jarenlang niet
            geïndexeerd zijn

-          Jongeren zijn ontevreden omdat zij bang zijn dat de pot straks leeg is als
            zij oud zijn

-          Bonden hechten belang aan behoud van solidariteit en willen een hogere
            rekenrente

-          Werkgevers willen zekerheid over de hoogte van de premie

-          Minister Koolmees wil een systeem waarin de pensioentoezegging op een
            verantwoorde wijze geborgd is.

De oplossing is feitelijk heel simpel en die licht ik onderstaand in vier stappen toe

Stap 1
De waarde van de opgebouwde aanspraken (de voorziening) wordt binnen het huidige systeem vastgesteld met behulp van de risicovrije rente (RTS met UFR). Vanaf heden gaan we dat doen op basis van een langtermijnrente waarvan de verwachting is dat die (vrijwel zeker) gerealiseerd wordt, laten we zeggen 3%.

Stap 2
Bovenop de op bovenstaande wijze vastgestelde voorziening, wordt een leeftijdsafhankelijke opslag gelegd. Is men 68 jaar (de pensioenrichtleeftijd) of ouder, dan is de opslag 0%. Voor ieder jaar dat men jonger is, wordt de voorziening met 1,5% verhoogd.
Dus: is iemand 48, dan bedraagt de opslag 30% (= 1,5% * [68 – 48] ) en is iemand 28, dan bedraagt de opslag 60% (= 1,5% * [68 – 28]).

Stap 3
Er wordt een buffer aangehouden om de eerste klappen op te vangen als het een keer mis gaat met de beleggingen. Deze buffer is gelijk aan 10% van de voorziening zoals vastgesteld onder stap 1 en stap 2.

Stap 4
Indien een pensioenfonds over meer geld beschikt dan omschreven als in stap 1 tot en met stap 3, is het meerdere beschikbaar voor indexatie.
De hoogte van de indexatie is wederom leeftijdsafhankelijk. Iedereen die 68 jaar of ouder is krijgt een gelijke indexatie. Maar voor ieder jaar dat men jonger is, wordt de indexatie met 1%-punt verhoogd.
Dus stel dat de indexatie voor iedereen die 68 jaar of ouder is, gelijk is aan 1%, dan krijgt iemand van 48 jaar een indexatie van 1,2% (= 1% * [1 + (68-48)*0,01] ) en iemand 28 jaar een indexatie van 1,4%
(= 1% * [1 + (68-28)*0,01] ).

Exact het tegenstelde gebeurt als er sprake is van een tekort, ofwel het vermogen is lager dan de som van de voorziening onder stap 1 en stap 2. Er wordt dan een negatieve indexatie toegekend, die groter is naarmate men jonger is. Dus, een negatieve indexatie van 1% voor iedereen die 68 jaar of ouder is, leidt ertoe dat een 48-jarige een negatieve indexatie van 1,2% krijgt en een 28-jarige van minus 1,4%. 

Wat brengt het bovenstaande voorstel?

1.       Door over te stappen van de risicovrije rente naar een verwachte langetermijnrente, wordt tegemoet gekomen aan de wens van de bonden.

2.       Er mag pas geïndexeerd worden als de leeftijdsafhankelijke opslag op de voorziening voor jongeren volledig aanwezig is (en de buffer gevuld). Dit betekent dat er geen kans is dat de ouderen het geld van de jongeren opmaken en er later voor die jongeren niets meer is.

3.       Er is een algemene buffer van 10% om de ergste klappen op te vangen ingeval van een crisis.

4.       Door de stappen 1 tot en met 3 te nemen, is er nu geld beschikbaar om te indexeren. Dit spreekt de ouderen zeker aan. Ook voor de jongeren is het interessant, want zij krijgen bovenop de indexatie die de ouderen krijgen een leeftijdsafhankelijke extra indexatie.
Daar staat wel tegenover dat als het een keer mis gaat en een negatieve indexatie gegeven moet worden (let op we spraken niet meer van korten) de jongeren dan een groter steentje bijdragen.

5.       Het systeem is transparant en kent de nodige waarborgen om onverantwoorde keuzes te voorkomen.

Al met al is het een evenwichtige oplossing die aan alle wensen voldoet.

Als we bovendien bij de vaststelling van de premie ook de opslag die in stap 2 genoemd wordt meenemen, is het probleem van de doorsneepremie ook direct opgelost. De premie voor de inkoop van 1 euro pensioen is voor een 28-jarige gelijk aan de actuariële premie, plus 60% en voor een 67-jarige gelijk aan de actuariële premie, plus 1%.
Verder is sprake van een vrij stabiele premie, waarmee ook tegemoet gekomen wordt aan de wens van de werkgever.

Daarmee is alles opgelost en iedereen gelukkig.

Om de impact van bovenstaande ook cijfermatig te onderbouwen, heb ik op basis van een fictief bestand met een dekkingsgraad van 100% (op basis van de huidige RTS met UFR) enkele berekeningen gemaakt:
Stap 0: dekkingsgraad 100%
Stap 1 (rente wordt 3%): dekkingsgraad 129,1%
Stap 2: (rente 3% en leeftijdsafhankelijke opslag): 116,7%
Stap 3: 10% is nodig als buffer

Ofwel er is 6,7% vermogen beschikbaar om te indexeren. Nu lijkt het mij niet verstandig om dit geld allemaal in een keer op te maken, maar laten we eens beginnen met een indexatie van 2%. Dat wil zeggen 2% voor 68 en ouder en de voor de jongeren rekening houden met de van de leeftijd afhangende verhoging, waardoor bijvoorbeeld een 28-jarige een indexatie van 2,8% tegemoet kan zien.

De dekkingsgraad zakt dan van 116,7% naar 114,2% (waarvan 10% buffer).

https://www.youtube.com/watch?v=JhhzHQ9VumI